- rekenen
- {{rekenen}}{{/term}}I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 [met getallen werken] figure ⇒ do sums/figures, calculate, reckon2 [rekening houden met] consider ⇒ include, take into consideration/account3 [vertrouwen] rely ⇒ count/depend on, trust4 [+ op] [verwachten] expect♦voorbeelden:1 twee uur rekenen • two hours of arithmeticgoed kunnen rekenen • be good at figuresin guldens rekenen • reckon in guildersdoor elkaar gerekend • on average2 daar had ik niet op gerekend • I hadn't counted on/expected thatdaar mag je wel op rekenen • you'd better allow for thatrekenen op drie uur vertraging • allow for three hours' delay3 kan ik op je rekenen? • can I count/depend on you?reken maar niet op ons • count us out4 je kunt op 40 gasten rekenen • you can expect 40 guests¶ naar zich toe rekenen • figure to one's advantageII 〈overgankelijk werkwoord〉1 [tellen] count2 [(geld) vragen] charge ⇒ ask3 [begrijpen onder] count ⇒ number4 [in aanmerking nemen] bear in mind, remember ⇒ allow for5 [veronderstellen] assume, take it♦voorbeelden:1 alles bij elkaar gerekend • all told, in all2 hoeveel rekent u daarvoor? • how much do you charge for that?3 zich rekenen tot • count oneself as/amongmen kan hem tot/onder de grootste geleerden rekenen • he can be rated among the greatest scholars4 reken maar! • you bet!als je rekent dat het een uur rijden is • bearing in mind that it's an hour's drive5 reken dat hij komt, dan zijn we met z'n tienen • assuming that he comes, there will be ten of us
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels. 2015.